In het boek Kroniek van de bevrijding van Wagenborgen van 16 tot 24 april (W. P. Huisman, uitgave J.D. van der Veen Winschoten, herfst 1945) wordt die ontsnapping minutieus beschreven.
De twee arrestanten worden na handhandig verhoor des avonds geboeid naar Nieuwolda gebracht, begeleid door NSB-burgemeester Th. H. Ooms, een landwachter uit Winschoten en de plaatselijke marechaussee Van der Velde. De landwachter lukt het niet de twee aan elkaar te knopen waarop Van der Velde hen losjes aan elkaar knoopt. Beiden moeten, zo beveelt de burgemeester, na een nachtje cel, de volgende dag naar de Duitse commandant in Termunten worden gebracht.
Als de NSB-burgemeester weg is en ook de andere twee hun biezen pakken, trekt Duut de celdeur open en zegt volgens het verslag: “Kom er eens even uit. Dan kunnen we eerst eens even kennis maken. Wat is me dat voor een rommel in Wagenborgen.”
De broers vertellen dat ze gepakt zijn op verdenking van ondergrondse activiteiten en vragen welke straf hen nu wacht. “Borkum wellicht.” suggereert Duuts collega E. J. Eeckelaert die om half één ’s nachts arriveert. Eecklelaert staat ook aan de goede kant, weet Duut.
Het verslag vervolgt: “De twee mopperden wat op de rotmoffen en keken eens bedenkelijk naar de zolder en dachten dat die misschien wel vermolmd was. Er stond een driepoot in de cel. Men brak er een poot onder weg en stootte eens flink tegen de zolder, die echter nog sterker bleek dan gedacht. De aandacht viel toen op het muurtje naast de deur… Er zaten hier en daar al scheuren in en ’t was maar een halfsteens muurtje. Paulus had nog een drevel bij zich. Hij probeerde het muurtje eens. De politie lichtte wat bij. De marechaussees vonden nog een houtschroevendraaier. Weldra staken zij dwars door de muur heen. Duut zei: “Nou is ’t mooi genoeg. Wij gaan naar bed. Als jullie morgen weg zijn, zien wij het wel. Welterusten!”
Door te wrikken weten de Wagenborgers een gat in de muur te forceren en kruipen naar buiten. De marechaussees zijn zo vriendelijk geweest de buitendeur niet op slot te doen. Het tweetal zoekt in de omgeving onderdak en zijn wel zo kien dat zij geen voetafdrukken achterlaten op de verharde weg. Langs de berm sluipen zij als schimmen in het duister het dorp uit, de inktzwarte nacht tegemoet.
Koeltjes eindigt het verslag van de ontsnapping: “Die zaterdagmorgen belde Duut op naar de Duitse Kommandant in Termunten en deelde mee dat de arrestanten ’s nachts waren ontvlucht. De Duitse Kommandant, de burgemeester, de landwacht en de SD kwamen er samen op af en beide marechaussees ondergingen een scherp verhoor. Maar ze speelden hun rol goed. Het was laat geworden en ze hadden vast geslapen. Ze hadden niets gehoord, zeiden ze. Niets!”
“Hulde aan zulke politiemannen.” zo eindigt W.P. Huisman zijn weergave.